Glossolepis

 

Het geslacht Glossolepis komt alleen voor op het eiland Nieuw-Guinea en dan ook nog alleen in het noordelijk deel ervan boven het Centraal Bergmassief. Sommige soorten komen slechts in één enkel meer voor.

 

De vissen hebben een relatief hoge lichaamsbouw, gewoonlijk grote ogen en een lange anaalvin met gedeeltelijk uitgesproken verlengde vinstralen. Er is een duidelijk verschil tussen de mannen en vrouwen in kleuren (dichromatisme) en lichaamskenmerken (dimorfisme), waarbij de vrouwen over het algemeen kleiner, slanker en minder gekleurd zijn. Er bestaan grofweg twee groepen: de eerste groep omvat de kleinere vissen (tot 8 cm) en de tweede groep omvat de grotere en meer robuuste soorten (9-15 cm). In tegenstelling tot b.v. de Melanotaenia zijn er nauwelijks kleurvariëteiten van andere locaties binnen een bepaalde soort.

 

De soorten uit het geslacht Glossolepis bewonen de meren (G. incisus, G. pseudoincisus, G. wanamensis) of de grote stromende rivieren. Er is weinig bekend over de levenscyclus in de natuur. Het water is vaak basisch en relatief hard, maar op sommige plaatsen ook middelhard met een pH-waarde onder de 7. De verschillen in een jaar zijn waarschijnlijk groot als gevolg van de sterke regenval in bepaalde seizoenen. Hoewel de meeste soorten in de meren vrij algemeen voorkomen, is van G. wanamensis een tijd lang gedacht dat de soort was uitgestorven. De soort heeft erg te lijden gehad van de introductie van Tilapia-soorten (ter wille van de visvangst voor de bewoners). Een andere regenboogvis (Chilaterina fasciata) is al enige tijd niet meer in Lake Wanam waargenomen. G. wanamensis moet inmiddels als bedreigd beschouwd worden, waardoor het houden van de vissoort in aquariums en de kweek ervan van groot belang is geworden.

 

De commerciële waarde van de vissen ligt voornamelijk op aquariumgebied. Glossolepis incisus is ook gevangen ten behoeve van voedseldoeleinden. De andere soorten zijn vaak ver verwijderd van de bewoonde wereld en derhalve niet interessant voor de plaatselijke bevolking.

 

Zoals bij de meeste regenboogvissen paaien de leden uit dit geslacht voortdurend waarbij een uitzonderlijk hoog aantal eieren wordt geproduceerd. Van G. multisquamatus is bekend dat de vis eieren afzet in overstromingsgebieden. Volwassenheid wordt na ongeveer één jaar bereikt, de uiteindelijke grootte na ongeveer twee jaar. De vissen zijn niet kieskeurig in hun dieet. Ze eten alles wat maar enigszins eetbaar is, ook in het aquarium.

 

De naam Glossolepis is een samenvoeging van de woorden ‘glossa’ (= tong) en ‘lepis’ (= schaal, schub), waarmee aangegeven wordt dat de vissen over tongvormige schubben beschikken.