Melanotaenia nigransRichardson, 1843
SoortbeschrijvingMelanotaenia nigrans is de type soort van het geslacht Melanotaenia. De vis werd in 1840 door John Gilbert verzameld, die later ergens verdween in de Australische wildernis met de Duitse ontdekkingsreiziger Ludwig Leichhardt. Een enkel exemplaar kwam terecht in het British Museum of Natural History in Londen, waar John Richardson ze in 1843 beschreef als een nieuwe soort Aarvis (Atherinidae) genaamd Atherina nigrans. De verschillen tussen Atherina nigrans en de echte Aarvissen waren overtuigend genoeg voor de Amerikaan Thomas Gill om in 1862 het geslacht Melanotaenia te maken voor deze op zichzelf staande soort, zij het nog steeds binnen de familie Atherinidae. De geslachtsnaam is geïnspireerd op de typische zwarte middenstreep. De volgende stap was de oprichting van een onderfamilie Melanotaeniinae door Gill in 1894 om de verschillen met de Aarvissen nog meer te onderstrepen. Het duurde echter nog 70 jaar (in 1964) voor Ian Munro hen verhief tot de status van volledige familie Melanotaeniidae. Een volledige generieke indeling van de regenboogvissen volgde in 1980 door Gerald Allen van het Western Australian Museum. Melanotaenia nigrans kan worden herkend aan een slanker lichaam dan de meeste andere regenboogvissen. De vis kan een maximale grootte bereiken van 12 cm, maar zijn meestal kleiner dan 7 cm. De kleuring omvat een ononderbroken zwarte middenstreep. Boven de zijlijn is de kleur over het algemeen olijfgrijs of bruin en onder de streep zilverwit. In de verschillende geografisch gelegen populaties kunnen kleurvariaties worden gevonden. Exemplaren uit de Kimberley-regio hebben verschillende lijnen bestaande uit puntjes onder de laterale lijn en rood in de vinnen. Bij sommige populaties kan ook een blauwe kleuring in het lichaam en vinnen worden gevonden. Vanaf het allereerste begin van zijn introductie in de aquariumhobby tot rond het midden van de jaren 1960 werd de Melanotaenia duboulayi in zowel de Australische als de internationale hobbypublicaties geïdentificeerd als Melanotaenia nigrans. De echte Melanotaenia nigrans kwam nooit in de internationale hobby terecht tot ongeveer 1976, toen exemplaren naar Europa werden gestuurd. Zelfs vandaag worden ze nog steeds onjuist geïdentificeerd op sommige internetwebsites. Sommige sites verwijzen bij de naam ‘nigrans’ naar Melanotaenia australis.
Verspreiding en leefgebiedMelanotaenia nigrans heeft een onderbroken verspreiding over Noord-Australië, vanaf de Kimberley-regio in West-Australië, over het noordelijke deel van het Northern Territory tot aan het Cape York-schiereiland in Noord Queensland, inclusief een aantal buiten de kust gelegen eilanden zoals Groote Eylandt in de Golf van Carpentaria en wat eilanden in de Straat van Torres. Een onderbronken verspreiding van vissoorten lijkt een eigenschap te zijn van veel van de Noord-Australische visfauna. Een soort die in het ene riviersysteem gevonden kan worden, hoeft niet noodzakelijkerwijze te bestaan in het aangrenzende systeem. De meeste exemplaren zijn gevangen in de laatste gedeeltes van stromen binnen ongeveer 50 km vanaf de kust. Ze zijn echter ook gevangen uit het bovenste deel van de South Alligator River, zo'n 130 km stroomopwaarts. In West-Australië is Melanotaenia nigrans alleen gevangen in de Dominic en Pago Creeks; ze komen echter waarschijnlijk ook elders voor. De Dominic en Pago Creeks zijn kleine geïsoleerde stromen tussen de Drysdale River en King Edwards River. In tegenstelling tot andere Melanotaenia nigrans varianten hebben zij een rij roodachtig-oranje stippen onder de zwarte streep en zouden wel eens genetisch kunnen afwijken. Melanotaenia nigrans is gevonden in een verscheidenheid aan zoetwater-omgevingen maar lijken de voorkeur te geven aan langzaamstromend, helder water, billabongs en moerassen met overvloedige watervegetatie. In hun natuurlijke omgeving is een temperatuur opgetekend tussen de 19 en 35°C met een pH van 5,0 tot 8,1. De hardheid en alkaliniteit ligt doorgaans onder de 50 mg/L CaCO3 en de geleidbaarheid tussen de 4 tot 180 µS/cm. Melanotaenia nigrans wordt het meest gevonden in heldere wateren met een zanderig substraat, gevolgd door rotsen, bladeren en modder. Ze worden doorgaans gevonden rond onderwater gelegen vegetatie, verzonken boomstammen of takken. Ze worden vaak in stromen aangetroffen tesamen met Melanotaenia trifasciata, Melanotaenia australis en/of Melanotaenia splendida inornata. Melanotaenia nigrans en alle andere regenboogvissen zijn permanente bewoners van zoetwater. Er zijn in feite maar weinig waarnemingen van regenboogvissen in zoutwater en daarom kan gezegd worden dat ze niet tolerant zijn tegen zout.
BiologieIn hun natuurlijke omgeving is Melanotaenia nigrans een opportunistische omnivoor die zicht voedt bij de bodem en aan het oppervlaktewater, met mogelijk minder in het gebied daartussen. De belangrijkste voedingsmiddelen zijn in het water levende insekten, algen en boven water levende insekten. Het dieet varieert naar gelang de habitat die ze bewonen. In grote waterlichamen eten ze voornamelijk in het water levende insekten, met kleine hoeveelheden boven het water levende insekten, plantaardig materiaal en algen. In stromen die niet opdrogen zijn algen en plantaardig materiaal minder belangrijk, terwijl in het water levende insekten en, in mindere mate, aardwormen en microkreeftjes worden geconsumeerd. Het dieet in de zanderige kreken in het laagland kent een veel groter aandeel algen en insekten. Onderzochte exemplaren uit de uiterwaarden voeden zicht voornamelijk met aquatische spinachtigen en aquatische insekten, en een kleine hoeveelheid algen. De vis plant zich mogelijk continu voort, waarbij een paar eieren per keer worden afgezet of wanneer de omstandigheden gunstig zijn. Kleine (minder dan 20 mm) jonge vissen zijn in alle seizoenen verzameld. Daarom is het moeilijk om hun broedseizoen aan te geven. Er wordt echter een piek in de voortplantingsactiviteiten gezien tijdens het begin van het natte seizoen (van december tot maart). Melanotaenia nigrans lijkt te broeden in kleine stroompjes die diepe schaduwrijke poelen hebben met wortels en onderwater gelegen vegetatie rond de randen. Afgezette eieren zijn kleverig, hebben een negatief drijfvermogen in zoet water en zijn gemiddeld 1,00 tot 1,08 mm in diameter. Ze zijn meestal helder tot licht amberkleurig en hangen aan een fijn draadje. Meestal worden één tot drie eieren per keer afgezet, per paring kunnen 50 tot 70 eieren worden geproduceerd. De overlevingskansen van de eieren wordt verminderd, doordat de ouders eieren eten. Veel van de eieren worden gegeten voor en nadat zij zijn aangebracht aan het onkruid of andere objecten. In een studie van de eierstokken van Melanotaenia nigrans, varieert het aantal eieren van 220 tot 500 (gemiddeld 344); diameter van de eieren werd niet gemeten. Deze vissen waren niet volwassen, dus de cijfers geven alleen de ontwikkeling van de eieren in de eierstok aan, niet hoeveel er eigenlijk zou kunnen worden afgestoten tijdens de paaitijd. De eitjes komen na een incubatieperiode van ongeveer 6 tot 7 dagen (155 tot 159 uur bij 25 °C plus of min 1 graad) uit in goed ontwikkelde larven.
Literatuur- Allen, G.R. (1989). Freshwater fishes of Australia. T.F.H. Publications, Inc., Neptune City, New Jersey. - Bishop, K.A., S.A. Allen, D.A. Pollard and M.G. Cook (2001) Ecological studies on the freshwater fishes of the Alligator Rivers Region, Northern Territory: Autecology. Supervising Scientist Report 145, Supervising Scientist, Darwin. - Crowley, L.E.L.M., and W. Ivantsoff (l982). Reproduction and early stages of development in two species of Australian rainbowfishes Melanotaenia nigrans (Richardson) and Melanotaenia splendida inornata (Castelnau). Australian Zoology 21(1):85-95. - Herbert, B. W., Peeters, J. A., Graham, P. A. and Hogan, A. E. (1995). Freshwater Fish and Aquatic Habitat Survey of Cape York Peninsula. (Cape York Peninsula Land Use Strategy) Queensland Department of Primary Industries, Brisbane. - Morgan, D., Sefton, M., Cheinmora, D, Charles, G. and Nulgit, P. (2005). Fishes of the King Edward and Carson Rivers, Kawii manya Mararran - nûngka, with the Belaa and Ngarinyin names for the fish. Report to Land and Water Australia. - Richardson, J. (1843). Contributions to the ichthyology of Australia (continued). Annals and Magazine of Natural History (New Series) Volume 11 (nos. 67-8, 71-2): 22-28, 169-182, 352-359, 422-428. [Continued from v. 10, p. 34 [ref. 18628], and continues in Supplement to Volume 11, p. 489. Bron: Home of the Rainbowfish Auteur: Adrian R. Tappin Vertaling: J. de Lange |