Pseudomugil

 

In het Engels worden deze kleinere regenboogvissen “blue-eyes” genoemd en het is niet verwonderlijk hoe men aan die naam komt, als men de ogen van de vissen bekijkt. De iris van de Pseudomugil-soorten heeft een helderblauwe kleur. Ze onderscheiden zich van de familie van de Melanotaeniidae door een andere bouw van de schedel. Door deze verschillen werden de blauwoogjes door Saeed, Ivantsoff en Allen (1989) in een aparte familie ondergebracht: de Pseudomugilidae.

 

Tezamen met de familie van de Melanotaeniidae worden ze in de orde van de Atheriniformes geplaatst. In het geslacht Pseudomugilidae waren aan het begin van de jaren 80 niet veel soorten ondergebracht. Dat veranderde toen men in de mangrovebossen en ook in zoetwater meer nieuwe soorten ontdekte, die wellicht eerder in andere geslachten waren ondergebracht of die geheel nieuw ontdekt werden.

 

De familie van de Pseudomugilidae wordt onderverdeeld in 3 geslachten: Kiunga, Scaturiginichthys en Pseudomugil. Er zijn op dit moment in het geslacht Pseudomugil 16 soorten die wetenschappelijk beschreven zijn. De meeste soorten worden gevonden op Nieuw-Guinea en een aantal in Australië. Sommige soorten hebben vertegenwoordigers in beide landen.

 

Pseudomugil-soorten worden niet groot, meestal onder de 5 cm. Ze hebben een smal lichaam. Er zijn twee rugvinnen, waarbij de vinstralen in de eerste rugvin en de anaalvin niet hard zijn. De mannen zijn vaak helder gekleurd en de vinnen hebben verlengde vinstralen die ze uitbundig gebruiken bij het pronken. De meeste soorten leven in grote scholen en paaien met tussenpozen het gehele jaar door. De vrouwtjes leggen dan 3 tot 9 eitjes, die afhankelijk van de temperatuur en de soort na 10-21 dagen uitkomen. De jongen zijn na een jaar volwassen. Het leefgebied van Pseudomugil-soorten is gevarieerd en gelijk aan die van de andere regenboogvissen.

 

De naam Pseudomugil komt van pseudo (= onecht) en mugil (vissen uit de familie mugilidae).